Blog inspiratie

‘Top-down werkt niet: ik geloof in de kracht van de regio’

INTERVIEW #3– Peter Gosselink, adviseur Duurzaamheid bij Royal HaskoningDHV, over het Manifest DGWW 2030
Profielfoto van Redactie CROW
16 juli 2024 | 5 minuten lezen

Nee, hij is niet helemaal tevreden. Dankzij het Manifest Duurzaam GWW 2030 is de samenwerking voor verduurzaming van de grond-, weg- en waterbouw (GWW) sector wel verbeterd. Maar het tempo waarop overheden GWW-projecten verduurzamen moet nog flink omhoog, vindt Peter Gosselink. Hij werkt als adviseur Duurzaamheid bij Royal HaskoningDHV en zit namens de branchevereniging NLingenieurs in het Regieteam Duurzaam GWW. Wat moet volgens hem het vervolg zijn op het manifest? En wat is er nodig om meer gemeenten te laten aanhaken? 

Wat was volgens jou het doel van het manifest DGWW? 

‘In juli 2021, bij de aanvang van het manifest, hebben we met elkaar afgesproken dat duurzaamheid vanaf medio 2024 een integraal onderdeel zou moeten zijn van alle GWW-projecten. Op die manier zou de GWW-sector voldoende kunnen bijdragen aan de nationale beleidsdoelen op het gebied van energie, klimaat, circulariteit, natuur, leefbaarheid etc. Dat is helaas niet gelukt. Aanvankelijk wilden we dit doel al in 2020 behaald hebben, zoals in 2017 was afgesproken in de voorgaande Green Deal Duurzaam GWW 2.0. Ook dat bleek onhaalbaar. Vanuit de advies- en ingenieursbureaus zien we dat veel organisaties er niet in slagen om duurzaamheid structureel door te zetten naar doelgerichte maatregelen. Dat geldt zowel voor realisatieprojecten als voor het onderhoud.’ 

Wat is jouw bijdrage geweest om de doelen van het manifest te behalen? 

‘Vanuit mijn adviseursrol bij RHDHV draag ik het gedachtegoed van duurzaamheid dagelijks uit, in mijn eigen organisatie en bij onze klanten. Dat doe ik al 12 jaar, sinds de eerste Green Deal Duurzaam GWW. Ik heb niet de illusie dat we op korte termijn alleen nog maar duurzame projecten zien. Maar ik zie wel een stijgende lijn; er is een voorzichtige tempoversnelling merkbaar bij overheden. Als adviesbureau krijgen we bijvoorbeeld vaker een aanvraag voor duurzaamheidsadvies. Dus we beginnen met elkaar die urgentie te voelen en die beweging is er wel degelijk, maar het tempo blijft vooralsnog te laag. Dat is het eerlijke verhaal. Tegelijkertijd vind ik het ontzettend leuk en waardevol om binnen dat spanningsveld organisaties te adviseren en te inspireren en stimuleren.’ 

Hij vervolgt: ‘Ik werk voor een onafhankelijk advies- en ingenieursbureau en kom bij veel verschillende klanten over de vloer, zowel publiek als privaat. Ik zie dus hoe het overheidsbeleid zijn uitwerking heeft in de projecten. Of juist niet. Ik zit sinds twee jaar in het Regieteam Duurzaam GWW en vertegenwoordig de leden van NLingenieurs die deelnemen aan de Community Duurzaam GWW . In dat netwerk bespreken we onze ervaringen en delen we ook mogelijke oplossingen. Met de signalen vanuit die club  lever ik input aan het Regieteam.’ 

Waarin had je nog meer stappen willen of wellicht kunnen zetten? 

‘Ik had graag gezien dat we de gemeenten beter konden helpen vanuit het manifest. In mijn beleving is de huidige aanpak daar niet in geslaagd. We moeten goed onderzoeken hoe we gemeenten alsnog kunnen verleiden om mee te doen in de sectorbrede afspraken over verduurzaming van de GWW. Met elkaar optrekken is veel efficiënter dan zelf het wiel willen uitvinden. Ik zie hierin een hoofdrol weggelegd voor CROW en de organisatie heeft dit inmiddels ook opgepakt met het programma Verduurzaming RAW. Inmiddels heeft CROW hiervoor 17 werkgroepen opgestart.’ 

Waarom zijn veel gemeenten niet aangehaakt? 

‘Dat heb ik mij ook afgevraagd en het is lastig om een goed antwoord te krijgen. Gemeenten zeggen vaak dat ze het nut er niet van inzien. Of dat er geen tijd en geld voor is. Terwijl duurzaamheid vaak tot een efficiëntieslag leidt en op de lange termijn ook een kostenbesparing kan opleveren. Vanuit de aanpak DGWW zijn er allerlei tools om binnen je organisatie de mogelijkheden te bespreken. Via het Ambitieweb, bijvoorbeeld. Zodat je duurzaamheid al aan de voorkant van een project aanstuurt. Maar dat gebeurt nog te weinig.’ 

Hij zegt daarna: ‘Ik denk dat een gemeente eerder aansluit bij de Aanpak DGWW als de opbrengst duidelijk is. Dat er minder CO2 is uitgestoten bij de aanleg van een weg is niet direct een aansprekend verhaal voor inwoners. Maar als je duurzaamheid kunt koppelen aan de levensduur van een weg of het geluidsstille asfalt, dan wordt het al heel anders. Dan zeggen inwoners: Fijn dat we minder vaak verkeershinder hebben door onderhoud. En fijn dat er minder geluidsoverlast is voor de omgeving. Bij gemeenten moet je duurzaamheid veel meer koppelen aan de thema’s leefbaarheid en toekomstwaarde; dan ligt het de inwoners meer aan het hart.’ 

Gosselink voegt daaraan toe: ‘Voor alle overheidsorganisaties is het sowieso verstandig om een duurzaamheidscoördinator in huis te hebben. Je hebt iemand nodig binnen je organisatie die het onderwerp voortdurend ter sprake brengt. Want duurzaamheid is geen keuze; het is gewoon een randvoorwaarde om überhaupt een project neer te kunnen zetten. Wat mij betreft zijn er binnen de aanpak DGWW geen nieuwe tools nodig; ga vooral gebruiken wat er al is.’ 

Wat heb je persoonlijk geleerd dankzij het manifest en de verdere uitvoering? 

‘Dat de projecttypen binnen de GWW-sector zeer divers zijn in aard, situering en omvang, maar ook in belangen, bedrijfscultuur en processen. Het is dus belangrijk om daar voldoende rekening mee te houden bij het ontwikkelen van standaarden. Wat voor de Rijksoverheid goed werkt, werkt mogelijk niet voor medeoverheden en andersom. Er is vanuit het manifest veel nagedacht over uniformiteit, maar daar moet je niet in doorslaan. De werkwijze van Rijkswaterstaat of ProRail verschilt enorm van andere overheden. Die kun je niet één op één projecteren op een gemeente, bijvoorbeeld.’ 

Hij voegt daaraan toe: ‘In Nederland zijn we goed in het vinden van geitenpaadjes. We zoeken de makkelijke route, maar daardoor missen we soms ons doel. Als je dat te lang laat gebeuren, kunnen de gevolgen groot zijn. Kijk naar het stikstofdossier en de problemen voor de woningbouwopgave. Tegelijkertijd constateer ik dat sommige doelstellingen binnen de sector niet realistisch zijn. Te ambitieus. Ik denk dat we een herijking nodig hebben en moeten nadenken over een realistische route, waar ook een duidelijke routekaart bij hoort. Dat ontbreekt op dit moment.’  

Wat zou het vervolg moeten zijn op dit manifest? 

‘Inmiddels is het Rijksprogramma Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuur van kracht. Mijn advies is om de erfenis van Duurzaam GWW door te zetten als integraal onderdeel van dat KCI-programma. Liever de krachten zoveel mogelijk bundelen, dan een apart programma als vervolg op het manifest. We kunnen in de vorm van duurzame samenwerking voortborduren op de basis die er in de afgelopen twaalf jaar is gelegd.’ 

Hij vervolgt: ‘Ik kom bij veel organisaties waar hoge verwachtingen leven over techniek en innovatie. Maar daarmee zijn we er nog niet. Niet voor alles is een technische oplossing mogelijk. Neem bijvoorbeeld het gebruik van bitumen uit nieuwe olie om een asfaltweg een lange levensduur te geven; je kunt bitumen uit asfalt niet eindeloos hergebruiken. Dus er zijn keuzes nodig. Wat willen we bereiken en wat kan er op dit moment? Als je gaat wachten op innovatie, dan ben je te laat. Verduurzaming vraagt om een tempoversnelling en die krijg je – naar mijn idee – alleen als je meer daadkracht creëert binnen organisaties. Daar ligt wat mij betreft de belangrijkste opgave.’ 

Welk advies heb je voor de sector als het gaat om de duurzaamheidsopgave? 

‘Duurzaamheid zou, in de breedste betekenis van het woord, altijd een randvoorwaarde moeten zijn in een realisatie- of onderhoudsproject. Want in een project dat niet duurzaam is, zijn de kosten en maatschappelijke baten uit balans. Duurzaamheid is ook een onlosmakelijk onderdeel van de verschillende transities waar we allemaal in mee moeten bewegen om het welzijn van de volgende generaties te borgen.’ 

Wat geeft je hoop als het gaat om deze transitie? 

‘Je moet niet alleen kijken naar aantallen. Slechts acht van de 342 gemeenten ondertekenden het manifest. Dat is veel te weinig. Maar steeds meer gemeenten pakken het gedachtegoed op, door zich bijvoorbeeld aan te sluiten bij een regionaal samenwerkingsverband. Ik geloof in de kracht van de regio. Kijk naar voorbeelden als INDUSA in Noord-Brabant, de Groene Metropoolregio rondom Arnhem-Nijmegen en Pioneering in Twente. Grote en kleine gemeenten zitten daar samen met de provincie en marktpartijen om tafel om van elkaar te leren. Ze trekken zich aan elkaar op, door best practices en goede informatie te delen. Dat is hoopvol.’ 

Tot slot: ‘In deze transitie lijkt het soms logisch om zaken veel meer van bovenaf op te leggen. Top-down. Overheden verplichten. Maar wij zijn Nederlanders en daar houden we niet van. Dat gaat naar mijn idee niet werken. Eén blauwdruk voor iedereen is geen optie. Dat hebben we ook gezien bij het manifest. Je hebt altijd met regionale verschillen te maken. Je kunt een oplossing uit Amsterdam niet één op één overzetten naar de Achterhoek. Maar je kan elkaar wel inspireren. En zeggen: Laten we op z’n minst even kijken hoe ze het daar hebben aangepakt. Vervolgens vertaal je dat naar de eigen situatie. Maar dat begint bij bewustwording: inzien dat we veel meer vaart moeten maken.’